
Huisartsen en openbaar apothekers zouden zich bewuster moeten zijn van hun rol bij het begeleiden van patiënten die zelfzorgmiddelen gebruiken, betoogt apotheker Maayke Fluitman. Symptomen van kleine kwalen zijn meestal prima te verhelpen met deze middelen, maar in sommige gevallen is hulp daarbij van een zorgverlener essentieel. Om huisartsen en openbaar apothekers hierover te informeren, zijn er twee FTO-modules over zelfzorg ontwikkeld, met de focus op griep en verkoudheid.
Wat Gordon Oron, huisarts in Leerdam, het meest is bijgebleven van de thema-avond over zelfzorgmiddelen tijdens het FTO in zijn regio? Hij schrok van de aantallen: “Niet alleen het aantal zelfzorgproducten dat wordt aangeschaft, maar ook het aantal patiënten dat deze middelen gebruikt. Ik wist natuurlijk wel dat de meeste van mijn ‘gezonde’ patiënten zelden bij mij op het spreekuur komen voor hoofdpijn of hooikoorts. Zij gaan eerder naar de apotheek of lokale drogist voor een medicijn om klachten te verhelpen of te verlichten. Maar ik had niet op mijn netvlies hoeveel van mijn patiënten deze middelen kopen. Als ze bij mij op het spreekuur komen, moet ik dus heel alert uitvragen wat ze aan zelfzorgmiddelen gebruiken.” Aan de andere kant, zo vertelt Maayke Fluitman, apotheker geneesmiddel & maatschappij, gespecialiseerd in zelfzorg, zijn huisartsen in Nederland een wezenlijk deel van hun spreekuur kwijt aan kwalen die door de patiënt zelf opgelost kunnen worden, zoals een verkoudheid, een griepje, hooikoorts of keelpijn: “Dit kost de samenleving zo’n honderd miljoen euro per jaar en dat is exclusief de uitgaven aan voorgeschreven medicatie.” Hier moeten we iets mee, dat werd me die avond wel duidelijk, vult Oron aan: “Huisartsen en apothekers zouden een betere bijdrage kunnen leveren aan de zelfredzaamheid van de patiënten. Maar daarnaast moeten we patiënten die op het spreekuur komen, doorvragen over het gebruik van zelfzorgmiddelen. Dit kan namelijk belangrijke informatie opleveren voor het stellen van de diagnose en ook kunnen zelfzorgmiddelen gevaarlijk interacteren op voorgeschreven medicatie. Informatie over deze middelen levert dus hele relevante informatie op.”
Nuldelijnszorg
Om huisartsen en openbaar apothekers zich meer bewust te maken van de mogelijkheden en onmogelijkheden van zelfzorg, vertelt Fluitman, is het van belang dat er meer focus op dit terrein komt. Hiervoor zijn inmiddels diverse FTO materialen ontwikkeld: “Aanleiding was het rapport PISCE uit 2017 van de Europese Commissie om zelfzorg in de breedste zin van het woord te vergroten in de lidstaten. Niet alleen om daarmee te realiseren dat de juiste zorg op de juiste plek komt, maar ook om te stimuleren dat patiënten preventieve maatregelen treffen om gezond te blijven. Neprofarm, de brancheorganisatie van fabrikanten en importeurs van zelfzorgproducten, brengt momenteel een van de aanbevelingen uit het rapport in de praktijk: de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s voor zorgprofessionals om meer kennis over zelfzorg te ontwikkelen en welke rol zij daarbij hebben. In een aantal landen, zoals Engeland, zijn inmiddels goede initiatieven gerealiseerd waarbij patiënten met kleine kwalen een stuk zelfredzamer werden. In Nederland heeft zelfzorg en zelfredzaamheid in de thuissituatie, de zogenaamde nuldelijnszorg, echter nog geen volwaardige plek. Het lijkt nog steeds een domein dat los staat van de zorg, waarvan onduidelijk is wie er verantwoordelijk voor is.”
Scepsis
De ontwikkelde FTO-modules gaan over omgaan met griep en verkoudheid, kwalen waarvan de symptomen vaak met zelfzorgmiddelen kunnen worden verlicht. Fluitman: “Door op deze manier zelfredzaamheid te bespreken, kun je duidelijk laten zien dat zorgverleners uit de eerste lijn niet altijd de aangewezenen zijn om zorg te verlenen. In veel gevallen redden patiënten het zelf en het voorkomt een overbelast spreekuur. Maar opvallend is de hardnekkige scepsis die de zorgverleners hebben tegenover zelfzorgmiddelen. Velen weten niet dat het overgrote deel van de zelfzorgmiddelen door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is beoordeeld, de meeste van deze middelen waren zelfs oorspronkelijk receptgeneesmiddelen. En ook de medische hulpmiddelen klasse II worden onafhankelijk getoetst op werkzaamheid en veiligheid. Andere producten kennen vaak aanvullende eisen rond veiligheid en claims. ”Tijdens het farmacotherapeutisch overleg staat centraal in welke situaties rond zelfzorg eerstelijns zorgverleners een rol kunnen spelen. “Het zijn geen twee losse domeinen,” legt Fluitman uit: “Zelfzorg en behandeling door een arts of apotheker kunnen idealiter naadloos in elkaar overgaan. Bij twijfel is het natuurlijk belangrijk om een arts of apotheker te raadplegen. Patiënten met bepaalde aandoeningen doen er sowieso verstandig aan een zorgprofessional om advies te vragen. En omgekeerd, kan een huisarts de patiënt met een kleine of onschuldige kwaal vertellen zich te wenden tot zelfzorgmiddelen.”
Alleenrecht op kennis
Huisarts Gordon Oron geeft aan het prima te vinden dat zijn ‘gezonde’ patiënten eerst zelf proberen van klachten af te komen: “Zorgverleners hebben niet meer het alleenrecht op kennis, online is zoveel gedegen informatie te vinden. Bovendien willen we juist dat patiënten meer hun eigen regie pakken. Maar als klachten aanhouden, dan wil ik de patiënt wel graag zien. Dankzij de FTO over zelfhulp ben ik me er bewuster van dat het vervolgens wel belangrijk is bij patiënten uit te vragen welke zelfzorgmiddelen ze gebruiken. En dan heel alert te zijn dat ze ook daadwerkelijk alle middelen noemen, dus ook kruidenpreparaten en vitaminesupplementen.” De volgende stap die zijn regio gaat maken, zo geeft Oron aan, is registratie van zelfzorgmiddelen die bij de apotheek worden gekocht. “Wij werken allemaal met hetzelfde elektronische systeem, hebben dus een transparante communicatie. De patiënt moet er wel eerst toestemming voor geven, maar dan heb ik een beter overzicht van de middelen die hij gebruikt. Nog beter is het als de patiënt zijn zelfzorgmiddelen zelf registreert in het patiëntportaal of PGO (persoonlijk gezondheidsomgeving). Als dat eenmaal de standaard is, hebben we de status van de patiënt volledig in beeld en kunnen we dus veel nauwgezetter een behandelbeleid uitstippelen. De winst die we dan boeken is heel groot.”